Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Iemand die veel tatert, praat of kletst.
vnw: kletskous, kwebbelaar
Zie ook tateren, babbelgat, babbelienge, tettergat, babbeleir
Dat tatergat stopt geen seconde, je kan er geen woord tussen brengen.
echte boter, zie ook goeiboter
Een croissant met goeboter is superlekker.
(eigenl.) onbeholpen schaatsen; krabbelen, grabbelen, zwoegen
VD BE; informeel, iteratief van krassen
vnw:
•knoeien, prutsen
•krabbelen, spartelen
vgl. rechtkrasselen; opkrasselen
Christophe Smeets ziet Torpedo krasselen en toch winnen (TITEL) (HN 29.10.08)
“Even later krasselde de 61-jarige gewoon terug recht, kroop van de sporen het perron op.” (HLN 01.01.09)
knoeien
zie ook sjoefelaar
Hare man is zo vol van zijn eigen dat hij alles kan, met zijne mond; hij sjoefelt meer dan dat hij iets fatsoenlijk maakt.
roken
vnw: een sigaret/sigaar/pijp smoren, roken
in die betekenis op bepaalde plaatsen aan het verouderen, bij jongere generaties heet het vaak ‘smoren’ voor wietroken en ‘roken’ voor het roken van sigaretten.
Zie ook smoor, opsmoren, smoorder, smoorkot
> andere betekenissen van smoren
Frank doet megawazig als hij smoort.
“V. zat op een stoel aan den voorgevel zijn pijp te smoren,” – uit ‘Van twee Koningskinderen’, Omer Wattez, 1896
Eddy Verbueren, die al op zijn twaalfde sigaretten smoorde (die hij pikte van zijn vader Dolf), voor geld met de kaarten speelde en wist hoe kinderen gemaakt werden. (Louis van Dievel – vrt.be – 2020)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.