Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Vierkant pateeke, opgebouwd als Limburgse vlaai, met een laagje bladerdeeg, een laagje abrikozenconfituur en afgewerkt met in reepjes versneden bladerdeeg.
in het Roeselaarse gekend als “geleietaartje”
Afbeelding zie hier
Voor mij een sjoeke en een carré konfituurke.
weglopen, gaan lopen
zeker wanneer men iets mispeuterd had of als er gewerkt moet worden
vgl schuppes
WNT: Zich verplaatsen, gaan, loopen, bepaaldelijk met de gedachte aan iets onplezierigs. In de Kempen.
As er ievers te gaan valt, ben ik het toch die schobben moet. Ik heb dees week drij keeren naar Antwerpen geschobd. Waar mag hij nu weer naartoe geschobd zijn? corn.-vervl.
Waar is die nu weer henne geschobd?
Zijn die 2 gasten weer schobben ja, er moet weer eens gewerkt worden.
weglopen, gaan lopen
zeker wanneer men iets mispeuterd had of als er gewerkt moet worden
vgl schuppes
Waar is die nu weer henne geschobd?
Zijn die 2 gasten weer schobben ja, er moet weer eens gewerkt worden.
weg, er vandoor
zie schuppes, ermee ~ zijn
Ik zén schuppes. (Ik ben weg.)
blauwe kiel, keel, schabbejak
Van Dale 2005: 3. gewestelijk: korte werkkiel van grof linnen
WNT: Schobbejak: Overkiel van blauw linnen, die arbeiders bij vuil werk dragen. Gewestelijk in Z.-Ndl. Het gebruik in dezen zin schijnt betrekkelijk jong te zijn; het is niet na te gaan of het wel teruggaat op een ouden naam voor een kleedingstuk.
Afbeelding zie hier
De koolmijnwerkers droegen een schobbejak.
Vanaf het moment dat men zijne schobbejak aan de haak hing, was men ziek of ging men met pensioen.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.