Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
zeuren, zagen, kreften, kneuten
Ge moet bij mij ook nie komen scheurpen want ik kan d’r ook niks aan doen.
pruimen (tabak)
uitspugen, speken, tuffen
Hemme ze u nooit manieren geleerd? Op de grond sikken doede nie!
gek worden van
zie ook onnozel worden van iets of iemand, krijgen, horens ~ van, krijgen, er iet van ~, horendol, ergens ~ van worden, hoorndul, orendul
Ik krijg horens van al da gezever!! Sewwes (sewes) zennek hier weg ze.
nestmateriaal, datgene waar een vogel z’n nest mee bouwt
< timmersel < timmeren = bouwen, verwant met Latijn domus (huis)
De oudste betekenis van timmeren moet geweest zijn: bouwen, onverschillig welk materiaal gebruikt werd; bij de oude Germanen zal daarbij uit den aard der zaak voornamelijk, zoo niet uitsluitend, hout zijn gebezigd. In het Middelnederlands is nog herhaaldelijk sprake van het timmeren van steenen gebouwen, doch in de 15de e. wordt reeds onderscheid gemaakt tusschen ”temmeren” en ”metsen”. (WNT)
“Timmeren zegt men ten platten lande van de vogels, wanneer zij een nestje maken, hetwelk sommigen zoo kunstig en doelmatig weten te doen, als de beste bouwmeester. B.v. De vink is aan het timmeren. De bouwstof tot het nestje heet het timmersel.” J. Hoeufft, Proeve van Bredaasch taal-eigen (1836)
ook: tummersel, timmersel
De vogelkes kwamen af en aan vliegen met timsel in hunnen bek om hun nestje toch maar op tijd af te krijgen.
nestmateriaal, datgene waar een vogel z’n nest mee bouwt
< timmersel < timmeren = bouwen, verwant met Latijn domus (huis)
De oudste betekenis van timmeren moet geweest zijn: bouwen, onverschillig welk materiaal gebruikt werd; bij de oude Germanen zal daarbij uit den aard der zaak voornamelijk, zoo niet uitsluitend, hout zijn gebezigd. In het Middelnederlands is nog herhaaldelijk sprake van het timmeren van steenen gebouwen, doch in de 15de e. wordt reeds onderscheid gemaakt tusschen ”temmeren” en ”metsen”. (WNT)
“Timmeren zegt men ten platten lande van de vogels, wanneer zij een nestje maken, hetwelk sommigen zoo kunstig en doelmatig weten te doen, als de beste bouwmeester. B.v. De vink is aan het timmeren. De bouwstof tot het nestje heet het timmersel.” J. Hoeufft, Proeve van Bredaasch taal-eigen (1836)
Antwerpse Kempen: tummersel, timmersel
De vogelkes kwamen af en aan vliegen met timsel in hunnen bek om hun nestje toch maar op tijd af te krijgen.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.