Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
haan, in kindertaal
< koekeloeren + haan
WNT: Koekeloerenhaan:
1) benaming voor den haan, vooral in kindertaal.
2) Nabootsing van het hanengekraai. In zuidndl. kindertaal.
Vandaar: koekeloerenhanen, kraaien als een haan (de bo 1873)
“Den Koeckeloeren-Haen zagh op zijn mist-hoop treden Een rooden Kalikoet”, Vondel (1617)
De koekeloerenhaan heeft mij deze nacht om 3 uur wakker gekukelekuud.
het kraaien van de haan
WNT: Nabootsing van het geluid van den haan. In Z.-Nederl.
Koekeloere! roept het hoontse (haantje), teirl.
“Koekeloeren is gevormt van ’t geluid dat de haanen maaken … Dus spreken de kinderen van koekeloerenhaan”, Tuinman (1727).
Ik hoorde dezen nacht den haan kokeloeren, de bo (1873).
mooi kijken, lief zijn om iets te bekomen
Ziet hem schoonogen naar zijn vrouw om dat nieuw model van auto te mogen kopen!
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.