Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
hok, kleine ruimte voor opslag, schuurtje
VD
kot (het; kotten)
1 klein armoedig huis
2 hok, berghok, schuurtje, stal
VD2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Mijn tuingerief staat in het kot.
studentenkamer
ook studentenkot
zie ook kot, op ~ gaan; kot, op ~ zitten
VD2014 online: Belgisch-Nederlands
Ik heb in mijne studententijd altijd op kot gezeten.
Ik ga op kot in Kortrijk. In Leuven is de kwaliteit van de studentenkoten beter dan in Gent.
Onze Fien zit op kot in Leuven, ik mis haar enorm.
er tegenaan gaan, tekeer gaan, uitbundig zijn
(zowel positief als negatief)
VD2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Met de Neteparkfeesten hebben we het kot afgebroken. Het was zo plezant dat iedereen er mee vollen bak (bak, vollen ~ ) voor ging.
Zeg mannekes breekt het kot niet af hé. Dat moet hier nog langer dan vandaag meegaan zenne!
voor de dag komen, uit z’n schulp kruipen: z’n verlegen, terughoudende of defensieve houding laten varen
VD2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Als ge vanavond nog nen date wilt, zult ge toch stillekes aan uit u kot mogen komen.
kolenboer, verkoper, handelaar in steenkool.
Toen steeds meer huishoudens overgingen op een petroleumkachel en het koken op een gasvuur gebeurde, ging de kolenmarchant ook petroleum en butagas in flessen leveren. Met de komst van het aardgas na 1960 verdween het beroep.
Kempen: hullenboer
Mijn overgrootvader was de kolenmarchant van Lier.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.