Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
bibberen
zie ook: dedderen, bibbelen
West-Vl. dudderen
- didderen, dedderen, dudderen, onz. zw. ww. Engels didder, dither, verdere verwanten zijn niet bekend.
Bibberen, huiveren. Slechts gewestelijk in gebruik, in Zuid-Nederland. (WNT)
De pasgeboren puppy diddert, waarschijnlijk van de koude lucht op zijn nat pelske.
Prakken, het met een vork pletten van voedsel.
Joos, A. (1900). Waasch Idioticon:
DEDDEREN, werkw., overg. = Pletten, morzelen, kleinen. " Ge meugt uw patatten niet dedderen, ge moet ze in stukken doen."
Zie ook smoezen.
Gededderde banaan me’ confituur.
bibberen
Woordenboek de Nederlandsche Taal: DEDDEREN, DUDDEREN — Engels didder, dither, verdere verwanten zijn niet bekend.
?Bibberen, huiveren. Slechts gewestelijk in gebruik, in Zuid-Nederland.
Gy hebt daer zo een dun roksken aen … en duddert gy niet van de koude, myn kind, C. Duvillers bij De Bo (1851).
zie ook: didderen
West-Vl. dudderen
Godzjumenas tis kaad (koud), ik dedder uit mijn vel.
leeg zijn, op zijn
Van Dale 1995 (gew.) leeg
Het vat is af.
De pillen zijn zo goed als af, het lampke brandt bijna niet meer.
onmiddellijk, direct
zie ook van drekt
We komen drekt.
Ons mannen komen drekt thuis.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.
