Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
‘t kantje is (was?) een Antwerps volkskwartier waar het er grof aan toe ging, waar verfijnde manieren zelden te vinden waren en waar men Antwerps op de platst mogelijke manier sprak.
Van iemand met soortgelijke persoonlijkheid werd gezegd:
’die is van ’t kantje’
Het populaire “plat” Antwerps is een spraak die ontbloeide in de arme volksbuurten van de stad eind 19de tot eind 20ste eeuw voordat het gekuist Vlaams er wortel schoot.
‘t kantje is eigenlijk een generische naam voor verschillende kwartieren zowat als volgt verspreid:
- St Andrieskwartier: ’de parochie van miserie’, Kloosterstraat, Nationalestraat, Sint-Michielskaai
- Zakstraat-Zirkstraat-Veemart (denk aan Zaziko Basketbal ploeg die daar ontstond)
- de Burggracht & Schipperskwartier (het vroegere red-light district)
- het faboert < Frans: faubourg = voorstad; ongeveer tussen de Lange Stuivenbergstraat en de Halenstraat
- den Dam
- de Seefhoek
De Seefhoek, den Dam en het faboert maken nu deel uit van ‘Antwerpen-Noord’.
Bij mijn weten maakte ‘t Eilandje er niet deel van uit.
Wat zij gemeen hadden was het sappige maar ook ruwe ’plat’ Antwerps dat, wanneer ongetemperd gesproken men verdacht dat ge van ’t kantje waart.
Er zijn zeker boeken geschreven over deze periode. Mijn uitleg is gebaseerd op wat hier en daar mijn ouders en grootouders vertelden.
Seg, kun de ni wa beleefder zijn, gij ze toch ni van ’t kantsje zeker?
“Ik zen maar ne joenge van ’t kantje
het schoolplak da was mijn Keyserlei
Ik zen maar ne joenge van ’t kantje
’t Stuivenberplein da was van mij.
Ik zen verhuisd, maar één dink meude weten
het Faboert da kan ik ni vergeten.
Ik zen ni rijk en chichi laat mij koud
maar voor mij was de Seefhoek ne kloemp goud.” Stafke Fabri
‘t kantje is (was?) een Antwerps volkskwartier waar het er grof aan toe ging, waar verfijnde manieren zelden te vinden waren en waar men Antwerps op de platst mogelijke manier sprak.
Van iemand met soortgelijke persoonlijkheid werd gezegd:
’die is van ’t kantje’
Het populaire “plat” Antwerps is een spraak die ontbloeide in de arme volksbuurten van de stad eind 19de tot eind 20ste eeuw voordat het gekuist Vlaams er wortel schoot.
‘t kantje is eigenlijk een generische naam voor verschillende kwartieren zowat als volgt verspreid:
- St Andrieskwartier: ’de parochie van miserie’, Kloosterstraat, Nationalestraat, Sint-Michielskaai
- Zakstraat-Zirkstraat-Veemart (denk aan Zaziko Basketbal ploeg die daar ontstond)
- de Burggracht & Schipperskwartier (het vroegere red-light district)
- het faboert < Frans: faubourg = voorstad; ongeveer tussen de Lange Stuivenbergstraat en de Halenstraat
- den Dam
- de Seefhoek
De Seefhoek, den Dam en het faboert maken nu deel uit van ‘Antwerpen-Noord’
Bij mijn weten maakte ‘t Eilandje er niet deel van uit.
Wat zij gemeen hadden was het sappige maar ook ruwe ’plat’ Antwerps dat, wanneer ongetemperd gesproken men verdacht dat ge van ’t kantje waart.
Er zijn zeker boeken geschreven over deze periode. Mijn uitleg is gebaseerd op wat hier en daar mijn ouders en grootouders vertelden.
Seg, kun de ni wa beleefder zijn, gij ze toch ni van ’t kantsje zeker?
“Ik zen maar ne joenge van ’t kantje
het schoolplak da was mijn Keyserlei
Ik zen maar ne joenge van ’t kantje
’t Stuivenberplein da was van mij.
Ik zen verhuisd, maar één dink meude weten
het Faboert da kan ik ni vergeten.
Ik zen ni rijk en chichi laat mij koud
maar voor mij was de Seefhoek ne kloemp goud.” Stafke Fabri
onschuldig, naïef, verlegen vrouwspersoon, meestal ouderwets en/of slordig aangestoten (aanstoten).
dim. subbedezeke
zie ook subbedutte
in Antwerpen sebbetrees
In het programma ‘Trinny & Susannah’ schamoteren de 2 madamen al wel eens een subbedees om tot farm wefke.
- een brave, simpele, zelfs naïeve vrouw, steeds bereid om iemand belangeloos bij te staan (klaproos.be)
- truttig meisje
zie ook subbedees
Zo’n subbedutte gaat nooit aan een vent geraken!
opgedirkt, gelikt en gelepeld, opgekuist
Antwerpen & Kempen: oeptalloren, optaloren
Antw. Kempen: opteljoren
Brugge: opgetuutematooid, tuttematoaien
Gent: opgedaan gelijk ne selderiestruik
Hageland: oepgepoenteerd
Haspengouw: oppotlepelen, zich ~
Westhoek: up e tuutte matooit
Heb je de vrouw van de burgemeester gezien?
Ze was opgepatuut gelik een joenk meisje.
Ze was opgedirkt zoals een jong meisje.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.