Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
verruïneren
→ verinneweren
→ verenneweren
→ renneweren
vb. zie aldaar
tuig voor paarden
WNT: (volledig artikel zie WNT)
Modern lemma: gareel
voorheen GORREEL, GOREEL, later GARREEL, GAREEL, in de Hollandsche volkstaal GREEL, in Brabant GAREEL en GARREEL in Vlaanderen GAREEL en GOREEL (De Bo (1873))
znw. onz., mv. gareelen, in de Hollandsche volkstaal greels.
Ontleend aan een ofr. voorbeeld, dat vermoedelijk gorel of gorrel luidde: verg. ofr. gorriau, halsjuk ; wallonsch gorai, in Namen goreli.
Hetzij afgeleid van ofr. gorre, lint, band, it., port. gorra;
hetzij samenhangende met germ. garawjan, ndl. gerwen, uitrusten, garawi, garwi, uitrusting, tooi.
In den Vocabularius van 1483 als sierlijk paardetuig verklaard, doch door Kiliaan (1588) als halsjuk of halskussen voor een paard.
© 2007 INL. Artikel gepubliceerd in 1873.
Het gareel verdeelt de druk op een paard zijn schouders. Hierdoor wordt optimale trekkracht bekomen.
tijdelijk
werd/wordt waarschijnlijk meer gebruikt in Vl. dan in Ned.
WNT:
Modern lemma: provisoir
bnw.
Klemtoon op oir (uitspr. oor of op zijn fransch). Uit fr. provisoir. Voorloopig. Slechts zelden gebezigd.
© 2007 INL. Artikel gepubliceerd in 1943.
Hij heeft zijn dak na de storm provisoir gedicht.
zachtjes aantikken
WNT:
’Modern lemma: titsen
bedr. en onz. zw. ww. Onomatopee. Thans alleen in Z.-Nederl.
Aanraken, beroeren.
“Een peerd titsen met de zweep” De Bo (1873).
Iets titsen aan of tegen; iets in aanraking brengen met.
“Het klare persel van witte Rhijndruiven …; frisch is zijn aanraking; als men er zijn tong eens tegen titst’ ritst de koele fijnheid er van, al tot in het dorstig hart”. Timmermans (1923).’
Hij was zachtjes met zijn trouwring tegen een glas aan ’t titsen om zo een nieuwe te bestellen.
dwangnagel
WNT:
Modern lemma: nijnagel
znw. m.
Hetzelfde wat nu gewoonlijk stroopnagel heet: een plaats waar de huid langs den nagel is ingescheurd. Aangezien dit ongemak in het Fr. envie heet, zal nijnagel zijn ontstaan uit nijdnagel. Plant. (1573) geeft de vormen nijdtnagel en nijdtvleesch, Kiliaan (1599) geeft nijdnaghel, vel, vleesch, nijpvel en nijnnaghel. Die vormen zijn in latere woordenboeken overgenomen; nijnagel is thans nog in Z.-N. bekend (zie b.v. Corn.-Vervl.).
Andere namen zijn dwang, scheur, taainagel.
“Ik heb eenen nijnagel willen afbijten, en mijn vinger bloedt er van”. (1893).
© 2007 INL. Artikel gepubliceerd in 1911.
Ik heb ook veel last van nijnagel. Dat zijn vervelende stukjes die onstaan waar de nagel te voorschijn komt. Eraan trekken doet behoorlijk pijn.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.