Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
voddenraper, iemand die in vuilnisbakken rommelt
pechvogel
zie ook kajoebereer
ook in Aalst
“Op een dag liep Vinçotte mediterend over zijn probleem over het plein in aanleg en zag daar de laatste voddenraper of kasjoebereir zoals we in Brussel zeggen.” (https://salonvansisyphus.wordpress.com/2010/09/23/)
“Dan is de Heer Vandenbossche geen conservatieve overdrijver maar wat men in het schoon Brussels ‘een kasjoebereir’ noemt en in Olland een schlemiel…”(http://bloggen.be/kitokojungle/archief.php?ID=557833)
roodvonk, of een andere (kinder)ziekte met rode uitslag en koorts
etymologie: De ziekten roodvonk en rodehond worden beide gekenmerkt door rode vlekken; vandaar het rood als eerste deel van de benamingen. De naam roodvonk is voor het eerst in 1672 genoteerd. Het lijkt een samenstelling van rood en vonk: de naam zou dan iets betekenen als ‘ziekte die wordt gekenmerkt door rode, vurige vlekjes’. Maar deze herkomst is schijn: in werkelijkheid is roodvonk een verbastering van ‘roodhond’, de oorspronkelijke vorm van rodehond. Roodhond is al in 1567 aangetroffen, en roodvont, een tussenvorm tussen roodhond en roodvonk, werd in 1694 opgeschreven. In dialecten duiden roodvonk en rodehond nog steeds dezelfde ziekten aan.
Maar waar komt nu de benaming roodhond/rodehond vandaan? Wat heeft de ziekte met een hond te maken? Helemaal niets: het tweede deel van de naam is een verbastering van Middelnederlands ‘hune’ en zestiende-eeuws Nederlands ‘huin’, onzuiverheid, drek, verwant met Oudengels hún onzuiverheid en Middelnederfrankisch hunen ‘puist’. Omdat hune/huin in de zeventiende eeuw een verouderd woord was dat niet meer werd begrepen, verving men het door allerlei gelijkluidende woorden die wél bekend waren. De twee varianten roodvonk en rodehond hebben de tand des tijds overleefd. Andere varianten zijn verdwenen, namelijk roodgrond, roodhout, roodjonk, rookjook (van jeuken) en rodekoorts. (Nicoline van der Sijs)
Van Dale online: rodehond:
1. een op mazelen lijkende maar lichtere besmettelijke ziekte; de vlekken blijven van enkele uren tot enige dagen zichtbaar; de infectie is voor zwangere vrouwen in de eerste drie maanden riskant vanwege mogelijke storingen in de ontwikkeling van het ongeboren kind
= rubeola, rubella
2. in de tropen een huidziekte, toegeschreven aan voortdurend sterk zweten, waarbij rode vlekken ontstaan die uit een groot aantal kleine pukkels en blaasjes bestaan, waar ontvelde plekjes van overblijven
3. niet algemeen: roodvonk
Paulientje kan niet naar de crèche want ze heeft de rodehond.
1) er is iets gaande, er gaat iets gebeuren, iets is nog niet gedaan, het is nog niet voorbij
2) in beweging zijn
zie ook wiggel, in de ~ houden, wiggeling, in de ~ zijn, wiggel, iem. aan de ~ houden, wiggelen, wiggel, in de ~ houden
WNT: Wiggel, het wiggelen, het heen en weer gaan. Steeds in verb. in eenige nuances. Gewestelijk
> In, aan, op den wiggel zijn, blijven, bezig, in de weer zijn, blijven.
> Iem. aan den wiggel houden, iem. bezig houden, inz. in den zin van: iem. aan het lijntje houden; met looze beloften paaien.
> In den wiggel zijn, op handen, op til zijn; staan te gebeuren.
1) Van die terreur zijn we nog niet van af, er is nog altijd iet in de wiggel.
2) Hebt ge het wasmachien aangezet? Het is precies niet in de wiggel.
1) er is iets gaande, er gaat iets gebeuren, iets is nog niet gedaan, het is nog niet voorbij
2) in beweging zijn
zie ook wiggel, in de ~ houden, wiggeling, in de ~ zijn, wiggel, iem. aan de ~ houden, wiggelen, wiggel, in de ~ houden
WNT: Wiggel, het wiggelen, het heen en weer gaan. Steeds in verb. in eenige nuances.Gewestelijk
> In, aan, op den wiggel zijn, blijven, bezig, in de weer zijn, blijven.
> (Iem.) aan den wiggel houden, (iem.) bezig houden, inz. in den zin van: (iem.) aan het lijntje houden; met looze beloften paaien.
> In den wiggel zijn, op handen, op til zijn; staan te gebeuren.
1) Van die terreur zijn we nog niet van af, er is nog altijd iet in de wiggel.
2) Hebt ge het wasmachien aangezet? Het is precies niet in de wiggel.
iemand aan het lijntje houden
DBNL: In Zuid-Nederland: iemand aan (of in) den draai of in de(n) wiggel houden (Schuerm. 103 b; Antw. Idiot. 1442; Waasch Idiot. 187 a)
WNT: Wiggel, het wiggelen, het heen en weer gaan. Steeds in verb. in eenige nuances. Gewestelijk
> In, aan, op den wiggel zijn, blijven, bezig, in de weer zijn, blijven.
> (Iem.) aan den wiggel houden, (iem.) bezig houden, inz. in den zin van: (iem.) aan het lijntje houden; met looze beloften paaien.
> In den wiggel zijn, op handen, op til zijn; staan te gebeuren.
Als ge hem niet graag ziet, maak het dan uit. Ge moet die jongen niet in de wiggel houden.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.