Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
een klein kind dat niet goed drinkt, veel weent en niet op gewicht komt
zie ook kriepen
Dat kind is toch een krieper, het zal nooit opgroeien als dat zo voortgaat.
werd vroeger gezegd van een baby die mager was en geen eetlust vertoonde en alleen maar huilde
zie ook krieper
< Mnl. criepen
WNT: kriepen: Vermoedelijk een klanknabootsend woord; het wordt inzonderheid in Vlaanderen gebruikt.
1) Benaming voor verschillende piepende geluiden, door dieren en zaken voortgebracht.
2) Van menschen: klagen, kreunen, b.v. uit kleinmoedigheid of vreesachtigheid, of als gevolg van een gevoel van onwelheid.
‘Die krieper zal nooit opgroeien’ zei tante met een meewarige blik op het kind. Die kleine blijft kriepen.
werd vroeger gezegd van een baby die mager was en geen eetlust vertoonde en alleen maar huilde
zie ook krieper
< Mnl. criepen
WNT: kriepen: Vermoedelijk een klanknabootsend woord; het wordt inzonderheid in Vlaanderen gebruikt.
1) Benaming voor verschillende piepende geluiden, door dieren en zaken voortgebracht.
2) Van menschen: klagen, kreunen, b.v. uit kleinmoedigheid of vreesachtigheid, of als gevolg van een gevoel van onwelheid.
‘Die krieper zal nooit opgroeien’ zei tante met een meewarige blik op het kind.
klagen, zeuren
< Mnl. Criepen
WNT: kriepen: Vermoedelijk een klanknabootsend woord; het wordt inzonderheid in Vlaanderen gebruikt.
1) Benaming voor verschillende piepende geluiden, door dieren en zaken voortgebracht.
2) Van menschen: klagen, kreunen, b.v. uit kleinmoedigheid of vreesachtigheid, of als gevolg van een gevoel van onwelheid.
Die slore stond daar heel de tijd te kriepen en te piepen, een echte trunte.
knerpen, piepende geluiden maken, kraken
< Mnl. criepen
WNT: kriepen: Vermoedelijk een klanknabootsend woord; het wordt inzonderheid in Vlaanderen gebruikt.
1) Benaming voor verschillende piepende geluiden, door dieren en zaken voortgebracht.
2) Van menschen: klagen, kreunen, b.v. uit kleinmoedigheid of vreesachtigheid, of als gevolg van een gevoel van onwelheid.
Ik (hoore) maar het kreunen meer, en ’t kriepen, van de musschen, Gezelle, Winterstilte
De sneeuw kriepte onder de schoenzolen. Stijn Streuvels, Minnehandel (1903).
De merels … kriepten eerst wat uit leute,
De deur van de kelderkamer kriepte open met een dwaze ruk.
´Witte!´ De Witte verroerde geen lid.
´Witte!´ riep zijn moeder nu veel harder. (Ernest Claes, De Witte)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.