Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
snoepen, smullen, smikkelen
zie ook: sneukelare, sneuk
Etymologie: frequentatief van sneuken = snoepen
Sneukel niet zoveel, je gaat dik worden.
“Een vrauwe pryst de leckerheyt, En sneuckelt geiren soetigheyt” – uit, ‘Cocus Bonus’, Pieter Croon, 1663
- rondneuzen, tussen rommel kijken
- stiekem snuffelen, zoeken, snollen
afsneukelen: stiekem afzoeken
rondsneukelen: rondsnollen
1) Op zolder sneukelde ik tussen de rommel.
2) Sneukelt niet in zijne reiszak, sebiet komt hij terug en dat zit het er tegen.
Ons zus is weg, kom, we gaan in haar kamer eens rondsneukelen.
snuffelen, zoeken (al dan niet stiekem)
neuzen, sneukelen
afsnollen: afzoeken
opsnollen: opzoeken, opsnorren
zie ook rondsnollen
De kleine zit weer in mijne sacoche te snollen … op zoek naar een bolleke.
Met de solden kunnen we gretig snollen in de bakken en de rekken op zoek naar de beste koopjes.
Daar is ne nieuwe winkel, kom we gaan daar eens snollen, wie weet wat vinden we daar naar ons goesting.
een vuistslag in het gezicht
Brugge: een mĂ»lpĂȘire
prov. Antw.: een peer: ‘Iemand een peer tegen of op zijnen appel geven.’
NL: Weinig gebruikt
VD: informeel, klap in het gezicht
Als je niet zwijgt geef ik je een muilpeer.
neerleggen, zich neerleggen
neerliggen
Ik heb zeer in mijn benen, ik ben content dat ik mij kan daalzetten. En ik peis da ’k strak mij effekes ga daalleggen en een uiltje vangen.
Blijft daar vanaf! Leg dat daal, sebiet is ’t kapot!
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.