Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
1) gips, gedeeltelijk gedeshydrateerd calciumsulfaat
2) gipsverband
3) replica uit gips
> FR.: plastre < Latijn plastrum.
ONW: plaaster: plastar > oudste attestatie: 801-1000
pleisterkalk
VMNW en MNW: plaester: oudste attestatie: Limburg, 1240
- papje van verschillende kruiden dat over een wond gelegd wordt
- gipskalk die op muren en pfafonds wordt gestreken.
in het Mnl. is plaester zoogoed als uitsluitend in gebruik, gelijk nog heden in het Vlaamsch plaaster de gewone vorm is.
Het ndl. pleister komt van een anderen ofra. vorm, nl. plaistre > plaister > cement
WNT: plaaster
Naast en in plaats van Plaaster is sedert het begin der 17de E. in gebruik gekomen Pleister, doch de oude vorm is in Z.-Nederl. en in vele Nederl. dialecten in gebruik gebleven.
1) Plaaster maakt ge door plaasterpoeder of plaasterkalk te mengen met water.
2) Mijn gebroken been moet zeker 6 weken in de plaaster blijven.
3) We hebben van onze handen een plaasteren afdruk gemaakt.
Eerst verschillende vormen in klei maken en daarna er plaasters van maken die dienen als moulen.
beplakken, besmeuren
vgl plakplaaster
Uwe trui is nogal beplaasterd. Gij zijt aan ’t schilderen geweest zeker?
Kleine kindjes met een open pot choco of gelei en heel uw tafel is beplaasterd.
beplakken, besmeuren
Uwe trui is nogal beplaasterd. Gij zijt aan ’t schilderen geweest zeker?
Kleine kindjes met een open pot choco of gelei en heel uw tafel is beplaasterd.
beplakken, besmeuren
Uwe trui is nogal beplaasterd. Gij zijt aan ’t schilderen geweest zeker?
Kleine kindjes met een open pot choco of gelei en heel uw tafel is beplaasterd
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
WNT:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
Met calck plecken, plant. (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
Tegen den wandt plecken, plant (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
Muren plekken als zij vochtig worden, de bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.
