Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
kortademig, onmachtig (meest in figuurlijke zin)
NL: kent alleen de overdrachtelijke betekenis: krampachtig, vertwijfeld. Een overdreven plechtige houding aannemend (Kijk haar gaan, het amechtig schaap)
MNW:
het afgeleide bnw. amachtich (ons a-mechtig), later tot aelmachtig verbasterd
WNT:
A op zich is een verouderd voorvoegsel, thans alleen nog over in het bnw. amechtig en oubollig, verbastering van abolgig
In het Mnl. Behalve in abolge, gramschap, waarin a- de intensieve kracht heeft, kende het Mnl. het voorvoegsel alleen nog maar in ontkennenden zin, in amachtech of amechtech, onmachtig, machteloos, asage, onpraat, beuzelpraat.
Ik was veel te snel vertrokken: al na twee minuten liep ik te puffen als een amechtig hangbuikvarken.
Hun gesprekken tonen aan dat hun eigen, verschillende spirituele tradities en geloofsovertuigingen het samenleven niet bemoeilijken maar dat ze juist het antwoord bieden om het spirituele vacuüm van een amechtig Europa opnieuw met zin te vervullen. (en nu gij!)
weg
De eigenlijke bet. is dus op weg, d. i. van hier, voort.
1) in verb. met ww. als zijn en hebben
2) In verb. met gaan, krijgen, durven, moeten, mogen, kunnen en willen.
uitdr.: met iet goed eweg kunnen: er raad mee weten.
Antw. (syn.) goanewèè > E. gone away
3) uitroep van een bevel, aansporing, commando of waarschuwing
< eng: away
WNT:
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege;
> mnd. enwech, enwege(n),
> mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, away;
> ofri. awei.
Vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst. Een spelling (e)weeg werd tot slot uitsl. gewest. in Vl.-België aangetroffen (TEIRL. (1922))
1) Enfin, ik zijn eweg, de groeten!
Dat boek op die tafel is eweg.
Hij is nog niet eweg, ge kunt het em nog allegauw vragen.
Ze heeft er wat van eweg: ze gelijkt er sterk op (op de ouders).
Hij heeft het al eweg: hij heeft het al opgeten.
2) Hij durft ni eweg gaan.
Zij moet hier eweg.
Ge meugt eweg za.
Maak de gordels goed vast dan kan het kind niet eweg uit zijn autostoel.
Mijn vriendin wilt eweg van heure vent. Ik gaan eweg uit dees lokaal.
Die hond is met geen stokken eweg te krijgen.
Ze krijgt heur talloor wel eweg za: ze krijgt haar eten op.
Die leste patatten moeten we nog zien eweg te krijgen. (moet nog verkocht geraken)
3) Doe dat eweg!
Gaat van dat vuur eweg, sebiet verbrande u!
Eweg, ga naar ginder!
Eweg, eweg daar!
bijna, nagenoeg, het scheelt weinig (of…)
ook in Oost-Vlaanderen
WNT:
Door verkorting uit alver(re), vrijwel, bijna.
Dat hondje was aangereden en men kon het zien dat het verre dood was.
weg
1) in verb. met ww. als zijn en hebben
2) In verb. met gaan, krijgen, durven, moeten, mogen, kunnen en willen.
uitdr.: met iet goed eweg kunnen: er raad mee weten.
Antw. (syn.) goanewèè > E. gone away
3) uitroep van een bevel, aansporing, commando of waarschuwing
< eng: away
WNT:
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege;
> mnd. enwech, enwege(n),
> mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, away;
> ofri. awei.
Vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst. Een spelling (e)weeg werd tot slot uitsl. gewest. in Vl.-België aangetroffen (TEIRL. (1922))
1) Enfin, ik zijn eweg, de groeten!
Dat boek op die tafel is eweg.
Hij is nog niet eweg, ge kunt het em nog allegauw vragen.
Ze heeft er wat van eweg: ze gelijkt er sterk op (op de ouders).
Hij heeft het al eweg: hij heeft het al opgeten.
2) Hij durft ni eweg gaan.
Zij moet hier eweg.
Ge meugt eweg za.
Maak de gordels goed vast dan kan het kind niet eweg uit zijn autostoel.
Mijn vriendin wilt eweg van heure vent. Ik gaan eweg uit dees lokaal.
Die hond is met geen stokken eweg te krijgen.
Ze krijgt heur talloor wel eweg za: ze krijgt haar eten op.
3) Doe dat eweg!
Gaat van dat vuur eweg, sebiet verbrande u!
Eweg, ga naar ginder!
Eweg, eweg daar!
kortademig, onmachtig (meest in figuurlijke zin)
NL: kent alleen de overdrachtelijke betekenis: krampachtig, vertwijfeld. Een overdreven plechtige houding aannemend (Kijk haar gaan, het amechtig schaap)
MNW:
het afgeleide bnw. amachtich (ons a-mechtig), later tot aelmachtig verbasterd
Ik was veel te snel vertrokken: al na twee minuten liep ik te puffen als een amechtig hangbuikvarken.
Hun gesprekken tonen aan dat hun eigen, verschillende spirituele tradities en geloofsovertuigingen het samenleven niet bemoeilijken maar dat ze juist het antwoord bieden om het spirituele vacuüm van een amechtig Europa opnieuw met zin te vervullen. (en nu gij!)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.