Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Idd ‘schoon volk’ wordt behalve in deze uitdrukking weinig gebruikt in NL.. Het zal uit de tijd komen dat het NL’s en VL’s dichter bij elkaar lagen.
Ik heb de vraag van dsa begrepen alsdat verzwonden verband is met verschwunden, wat me evident lijkt.
malloot (SN) iemand die zich grappig of ongewoon gedraagt, ‘de malloot uithangen’
MALLOOT
Woordsoort: znw.(v.)
Modern lemma: malloot
znw. vr., mv. malloten. Hoogstwaarschijnlijk ontleend aan dial. fr. malot (verg. minioot uit fr. mignot), benaming voor eene soort van wesp of hommel, en evenals hd. hummel ook wel toegepast op een al te druk meisje (zie Tijdschr. 16, 159). Reeds spoedig in verband gebracht met het bnw. mal, en dan soms opgevat als eene verbastering van malhoot (d. i. malhoofd) (verg. b.v. bij ogier, Seven Hoofts. 280 1645: ”Wel Mal-hoot seghme nu” enz.), of wel als eene soort van afleiding van mal, en dan soms uitgesproken met den klemtoon op de eerste lettergreep, terwijl hij oorspronkelijk viel op de tweede. De zeldzame vorm malloote heeft eene e naar analogie van andere vrouwennamen. Uit onze taal overgenomen in het Nederduitsch (zie b.v. doornk. koolm.).
?1. Eigenlijk. Een al te druk meisje, niet ingetogen, soms manziek.
+?2. Een niet juist altijd jong vrouwspersoon, die zich mal gedraagt, hetzij door drukte, overdrevenheid, onnoozelheid.
Afl. Mallotig en malloterig, beide in de spreektaal gewoon voor mal, idioot (”Gedraag je niet zoo mallotig”; in de volgende plaatsen op eene niet algemeen gebruikelijke wijze geconstrueerd: ”Miechel … vroeg, of ze hum verechtig óok mocht liejen as hie malloterig op heur was?” cremer 12, 3 1856; ”’k Het ‘t zoo malloterig op oe geloajen, da’ k hoast niet zonder oe zou kunnen lêven”, cremer in Geld. Volksalm. 1854, 36).
Aanvulling bij MALLOOTI
?Afl. Mallotig, vandaar: Mallotigheid, iets idioots, malheid, dwaasheid.
© 2007 INL. Artikel gepubliceerd in 1904.
Eenzelvig en eenzelvigheidskaart zijn volkomen onbekend in NL. Toch, als de politie je idenditeitskaart ophoudt en vraagt: ‘Bent U dat?’ kun je rustig zeggen: ‘Ja hoor, een en dezelfde!’.
EENZELVIG
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch (incl. Supplement uit 2007)
eenselwig b.nw.
1. Presies dieselfde, sonder afwisseling, eentonig. 2. (ongewoon) Graag alleen, in jouself gekeer, teruggetrokke.
Uit Ndl. eenzelvig (1862 in bet. 1, 1863 in bet. 2). Die woord in bet. 1 is, anders as in Afr., tans ongewoon in Ndl., terwyl dit in bet. 2, ook anders as in Afr., tans gewoon is in Ndl.
P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager
eenzelvig
Het is duidelijk dat eenzelvig samengesteld is uit de delen een en zelf met het achtervoegsel?ig. Daarmee is de oorspronkelijke betekenis van het woord geheel in overeenstemming. Die was namelijk: een en hetzelfde en daardoor: eentonig. Een schrijver uit de Franse tijd zegt: ‘De vaart van Leyden op Utrecht is lang en eenzelvig’. Onder eenzelvig met iets verstond men: samenvallend met, identiek met iets. De oude betekenis leeft nog voort in het werkwoord vereenzelvigen. Men zegt bijvoorbeeld: hij vereenzelvigde zich geheel met zijn werk voor: hij vormde er een geheel mee, identificeerde er zich mee. De huidige betekenis van eenzelvig is: zich weinig met anderen bemoeiend, gaarne alleen, teruggetrokken, op zichzelf.
N. van Wijk (1936 1912), Franck’s Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal
eenzelvig bnw., eerst nnl. in de tegenw. bet. Mnl. en bij Kil. = “unus idemque” (hierbij nnl., nog niet bij Kil., vereenzelvigen). Afleiding van een + zelf
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.