Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
van wacht zijn, van dienst zijn
uitdrukking uit het leger
NL: piketdienst
< Frans: piquet: paaltje, legerwacht, verkleiningsvorm van pic
Van Dale online: piket: militair: kleine afdeling, vroeger opgesteld ter ondersteuning van de veldwachten, waar deze te ver van het voorpostendetachement verwijderd waren of waar zich tussen beide een hindernis bevond, die men wilde bezetten, om de terugtocht der veldwacht te verzekeren
Hij is van piket, hij moet patatten jassen (jassen, patatten ~) vandaag.
plaats in div. betekenissen: kamer, ruimte, vlek, plek…
dim.: plakske
ook in de Kempen
Van Dale 2014 online: (gewestelijk) plek
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: plek, plaats, in ’t algemeen; zoowel in toepassing op eene plaatsruimte, als op eene zit- of staanplaats. Gewestelijk in verschillende streken in gebruik, b.v. in Groningen, Friesl., Antwerpen, Brabant.
Doë wor geen plak nimei èn de kafei (er was geen plaats meer in het café).
En plak van gaas te gèève, dauwdeter op de frèè (in plaats van gas te geven, duwde hij op de rem).
Sondes ès ’t noênèète èn de goej plak (op zondag middagmalen we in de bezoekerskamer).
Kik nau, ’n vaul plak op ze goêd kostum (kijk nu, een vuile vlek op je zondagse pak)!
doek
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: Lap, doek. Gewestelijk (b.v. in Limburg) in gebruik voor: doek in ’t algemeen en, vooral in samenstellingen, ook voor bepaalde soorten van doeken.
Noa datter oetgeglietsj (oetglietsje) is lupper mèt ziene erm in de plak.
Nadat hij uitgegleden is loopt hij met zijn arm in een doek.
Een vrouwendoek heet eenvoudig plak; een halsdoek of das halsplak, en een zakdoek teschplak, Onze Volkst. (uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal)
werk, betrekking, ambt, job
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Plak: plek, plaats, betrekking. Gewestelijk, b.v. in Groningen, Friesl. en Antwerpen.
Naar ’en ander plak uitzien, Cornelissen-Vervliet (1899)
Zijn slechte motivatie heeft hem zijn plak gekost.
Na een langdurige ziekte is haar plak nu ingenomen door een collega.
vlek, spat, plek
sproetje: bruin plakske
Woordenboek der Nederlandsche Taal: plak – plek: in verschillende beteekenissen wisselt het woord, evenals plekken en plakken
Die plak op uw tshirt krijgt ge daar niet uit op een 40° was.
Van de zon krijg ik allemaal bruin plakskes op mijn vel.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.
