Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
een vlinder
< Van Dale: bij kapel
(1397) waarschijnlijk van dezelfde herkomst als kapel (bedehuisje), dus eigenlijk ‘manteltje’
1. dagvlinder
zie ook: pimpel, pepel, piepel, wiewouter, vijffouter
Deze zomer waren er veel verschillende hellekappellen te zien in onze hof. Een kleurrijk schouwspel.
een vlinder
< Van Dale: bij kapel
(1397) waarschijnlijk van dezelfde herkomst als kapel (bedehuisje), dus eigenlijk ‘manteltje’
1. dagvlinder
zie ook: pimpel, pepel, piepel, wiewouter, vijffouter
Deze zomer waren er veel verschillende hellekappelles te zien in onze hof. Een kleurrijk schouwspel.
pet
WNT: klak
— KLAKKE —, znw. vr. Naam voor verschillende hoofddeksels, van welken de oorsprong niet is na te gaan.
1. In Vlaamsch België (en ook in Nederlandsch Limburg): de naam voor het hoofddeksel van mannen, knapen en jongens dat in Nederland pet heet: een soort van ronde muts of baret met een stijve klep van voren.
2. Eertijds in de Kempen. De naam van een lederen hoofddeksel der kleine meisjes, dat het geheele hoofd als een muts bedekte (Cornelissen-Vervliet (1899)).
3. In de Zaanstreek. De naam voor het huismutsje (van fluweel of andere stof) dat oude heeren dragen; kalotie.
?Aanmerking. — Klak als naam voor een heerenhoed dien men toe kan slaan of in elkaar kan drukken om hem onder den arm te kunnen dragen, is een ander woord, ontleend aan Frans ‘chapeau claque’.
Opa draagt altijd zijn klak.
Dien Johnny heeft een belachelijke klak op.
ongeluk, ongeval
zie ook: maleur, malheur, een ~ doen, malheuren doen
WNT: malheur
Uit frans malheur (1174 mal eür, voor 1526 in den vorm malheur); zoo ook engels malheur (1471), duits malheur (18de e.).
Hij heeft mij goed bij mijn pietje. Dat hij maar oppast dat ik geen malheur bega.
1. ongeluk, ongeval
2. kwetsuren, blauw plekken, schaafwonden
zie ook: maleur, malheur, een ~ doen, malheuren doen
WNT: malheur
Uit frans malheur (1174 mal eür, voor 1526 in den vorm malheur); zoo ook engels malheur (1471), duits malheur (18de e.).
1. Hij heeft mij goed bij mijn pietje. Dat hij maar oppast dat ik geen malheur bega.
2. Met te vallen met mijne fiets heb ik malheuren opgelopen.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.