Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wijzigingen door fansy

    provisionering
    (de ~, (v.), ~en)

    het aangeleggen van een voorraad, een provisie voorzien

    zie ook provisioneren

    < Frans: provisionnement

    De provisionering in de boekhouding werd hoger ingeschat dan nodig.

    De provisionering van de financiële rekening teneinde tijdig de wedden te kunnen betalen, kadert binnen de budgettering.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 26 Jul 2013 02:30
    6 reactie(s)

    leubbe(s)
    (zn. m.; ~sen)

    ietwat grote, lijzige jongen
    ook: een lamme goedzak

    ook in combinatie met bn.: luie leubbes, grote leubbes, lange leubbes, …

    VD2013 online: lobbes, lobbesen
    (1658) afgeleid van lob (halskraag, kwab), met het achtervoegsel van bv. dreumes
    1. grote, goedaardige hond
    2. goedige kerel, sul

    WNT: Lobbes, (m.), lobbesen
    Blijkbaar verwant met Lob, al komt in een paar van de oudstbekende plaatsen de bet. ”dik, groot” niet uit. In de bet. van pummel kennen verschillende dialecten (zie b.v. DE BO (1873), CORN.VERVL., MOLEMA) een woord loebas.
    1. Naam voor een hond
    2. Goedige kerel, sul.

    hondensite: ‘Ik ben een Leubbe, lamme goedzak, knuffeldier. Merle is de kleur , pup de geur’

    De Strangers: ’k kende het onderscheid ni tusse bok en geit
    da zee mij nà gin knijt, ik bleef altijd
    ’nen onnozele leubbe…

    Daarstraks heb ik die drie leubbesen van Vervoort zien passeren. Ze gingen richting de Ganzebeek.

    ‘Wat wilde hij dan, hijgde zij driftig, lig niette zeeveren, groote leubbes’ (Een mens van goede wil; Gerard Walschap)

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 26 Jul 2013 02:26
    0 reactie(s)

    leubbe(s)
    (zn. m.; ~sen)

    ietwat grote, lijzige jongen
    ook: een lamme goedzak

    ook in combinatie met bn.: luie leubbes, grote leubbes, lange leubbes, …

    VD2013 online: lobbes, lobbesen
    (1658) afgeleid van lob (halskraag, kwab), met het achtervoegsel van bv. dreumes
    1. grote, goedaardige hond
    2. goedige kerel, sul

    WNT: Lobbes, (m.), lobbesen
    Blijkbaar verwant met Lob, al komt in een paar van de oudstbekende plaatsen de bet. ”dik, groot” niet uit. In de bet. van pummel kennen verschillende dialecten (zie b.v. DE BO 1873, CORN.VERVL., MOLEMA) een woord loebas.
    1. Naam voor een hond
    2. Goedige kerel, sul.

    hondensite: ‘Ik ben een Leubbe, lamme goedzak, knuffeldier. Merle is de kleur , pup de geur’

    De Strangers: ’k kende het onderscheid ni tusse bok en geit
    da zee mij nà gin knijt, ik bleef altijd
    ’nen onnozele leubbe…

    Daarstraks heb ik die drie leubbesen van Vervoort zien passeren. Ze gingen richting de Ganzebeek.

    ‘Wat wilde hij dan, hijgde zij driftig, lig niette zeeveren, groote leubbes’ (Een mens van goede wil; Gerard Walschap)

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 26 Jul 2013 02:25
    0 reactie(s)

    loebas
    (de ~ (m.), ~sen)

    1. een brute ongemanierde kerel
    2. hond, hondennaam

    zie ook leubbe(s)

    WNT:
    1. hond: Toen Ahasverus een paar stappen vooruit trad, sprong plots een leelijke loebas van een hond als uit den muur, met veel geblaf en geweldig snokken aan zijn ketting, VERMEYLEN, Wand. J. 107 (1906).
    2. Lompe boerenkinkel: De groote poort … gaat maar open nadat Broeder Portier zijn gezicht door het kleine kijkdeurke gestoken heeft om te zien of ’t geen loebassen of landloopers zijn die ge niet moogt binnenlaten, CLAES, Kobeke7 155 (1933).

    1. dat was een echte loebas, hij maakte tegen iedereen ruzie, van als hij nog naar schole ging.

    2. Den hond van mijn vriendin noemt loebas, maar het is nen echte loebas ook.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 26 Jul 2013 02:23
    7 reactie(s)

    loebas
    (de ~ (m.), ~sen)

    1. een brute ongemanierde kerel
    2. hond, hondennaam

    zie ook leube(s)

    WNT:
    1. hond: Toen Ahasverus een paar stappen vooruit trad, sprong plots een leelijke loebas van een hond als uit den muur, met veel geblaf en geweldig snokken aan zijn ketting, VERMEYLEN, Wand. J. 107 (1906).
    2. Lompe boerenkinkel: De groote poort … gaat maar open nadat Broeder Portier zijn gezicht door het kleine kijkdeurke gestoken heeft om te zien of ’t geen loebassen of landloopers zijn die ge niet moogt binnenlaten, CLAES, Kobeke7 155 (1933).

    1. dat was een echte loebas, hij maakte tegen iedereen ruzie, van als hij nog naar schole ging.

    2. Den hond van mijn vriendin noemt loebas, maar het is nen echte loebas ook.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 26 Jul 2013 02:22
    7 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.