Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
je of jij(met nadruk) als onderwerp (nominatief) of aanspreekvorm (vocatief)
heeft altijd een ww. (persoonsvorm) bij zich met uitgang -t (behalve zal en wil)
Gij zult niet doden. Gij zult niet naar de vrouw van uw buurman lonken.
je of jij(met nadruk) als onderwerp (nominatief) of aanspreekvorm (vocatief)
heeft altijd een ww. (persoonsvorm) bij zich met uitgang -t (behalve zal en wil)
Gij zult niet doden. Gij zult niet naar de vrouw van uw buurman lonken.
a: dat zijt gij, als ik u aanspreek in een conversatie. Het is het lijdend of meewerkend of voorzetselvoorwerp van ‘gij’, de Vlaamse tweede persoon enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord als voorwerpsvorm.
Zot van a. Ik zieng a geiren. Da’s da van a.
tintelen of suizen van oren (gezegd als iem. terug binnenkomt, nadat de achtergeblevenen achterklap gespuid hebben over de afwezige)
“Mijn oren singelen”, zei de Guu. “Hebt ge mij voldoende kunnen zwartmaken, terwijl ik buitenstond?”
(variant) “Mijne neus joekt” (= jeukt)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.