Vlaams Woordenboek logo

Het Vlaams woordenboek


Index

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Log in

Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.

Uw gebruikersnaam
Uw geheime paswoord

  • Log in
  • Wijzigingen door fansy

    stek
    (de ~ (m.), ~ken)

    1) stok, stokje, zie ook stekske, stekhout, sjtekske
    2) been
    3) mager persoon

    VD2014 online: gewestelijk

    WNT: In de oorspronkelijke, reeds in het mnl. bekende en nog thans in Z.-Nederl. gewone bet. Stok of stokje. In zeer verschillende opvattingen:
    - Stok, dun stokje: in ’t algemeen in alle opvattingen.
    - Staak, tot steun van gewassen. .
    - De paal bij het kolven.
    - Beenen: Stekkebeen, spillebeen, lang dun been.
    - Zeer mager mensch
    - De stok van een boek kaarten, de overblijvende kaarten, nadat ieder speler de zijne gekregen heeft.
    - Stok in de bet.: dwangmiddel voor gevangenen, gevangenis.
    - Pin, nagel, spie: Bij schoenmakers in Z.-Nederl. Puntige houten nagel zonder kop, dien men in de hielen en zolen der schoenen slaat
    - Pin, nagel, spie: Bij metselaars in Z.-Nederl. ”Een priem dien zij in den muur vestigen om er den draad aan te spannen, langs welken zij hunne steenen leggen”
    - Dol, draaibare roerpen.
    - in zegswijzen: stek, van zijne ~ vallen, van zijn stek raken,
    van zijne(n) stek zijn, van zijne(n) stek geraken, van zijn stekken zijn

    1) De hond speelt met ne stek.
    Ze raapt wat stekken uit de doos om de stoof aan te maken.
    Dat stekhout moet eerst drogen voor het in de stoof kan.

    2) Zij is een grote en heeft lange stekken.
    Hij dansten op zijn stekkebeenen, corn.-vervl. (WNT)

    3) Amai, dat is ne magere stek. Die komt percies van Biafra (biafra, van ~ komen).

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 23 Nov 2014 11:32
    0 reactie(s)

    stek
    (de ~ (m.), ~ken)

    1) stok, stokje, zie ook stekske, stekhout, sjtekske
    2) been
    3) mager persoon

    VD2014 online: gewestelijk

    WNT: In de oorspronkelijke, reeds in het mnl. bekende en nog thans in Z.-Nederl. gewone bet. Stok of stokje. In zeer verschillende opvattingen:
    - Stok, dun stokje: in ’t algemeen in alle opvattingen.
    - Staak, tot steun van gewassen. .
    - De paal bij het kolven.
    - Staak
    - beenen: Stekkebeen, spillebeen, lang dun been.
    - zeer mager mensch
    - De stok van een boek kaarten, de overblijvende kaarten, nadat ieder speler de zijne gekregen heeft.
    - Stok in de bet.: dwangmiddel voor gevangenen, gevangenis.
    - Pin, nagel, spie: Bij schoenmakers in Z.-Nederl. Puntige houten nagel zonder kop, dien men in de hielen en zolen der schoenen slaat
    - Pin, nagel, spie: Bij metselaars in Z.-Nederl. ”Een priem dien zij in den muur vestigen om er den draad aan te spannen, langs welken zij hunne steenen leggen”
    - Dol, draaibare roerpen.
    - in zegswijzen: stek, van zijne ~ vallen, van zijn stek raken,
    van zijne(n) stek zijn, van zijne(n) stek geraken, van zijn stekken zijn

    1) De hond speelt met ne stek.
    Ze raapt wat stekken uit de doos om de stoof aan te maken.
    Dat stekhout moet eerst drogen voor het in de stoof kan.

    2) Zij is een grote en heeft lange stekken.
    Hij dansten op zijn stekkebeenen, corn.-vervl. (WNT)

    3) Amai, dat is ne magere stek. Die komt percies van Biafra (biafra, van ~ komen).

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 23 Nov 2014 11:30
    0 reactie(s)

    stek, van zijne ~ vallen
    (uitdr.)

    flauwvallen, bewusteloos, in zwijm vallen, van zijne center vallen

    zie ook klot, van zijne ~ vallen, , vallen, van zijnzelve ~, sus, van zijne ~ draaien, sus, van zijne ~ vallen

    vgl stek, sjtekske, stekke

    WNT: van zijn stek vallen.
    In de oorspronkelijke, reeds in het mnl. bekende en nog thans in Z.-Nederl. gewone bet. Stok of stokje. In zeer verschillende opvattingen.
    Van zijne(n) stek zijn, van zijne(n) stek geraken, niet in zijnen gewonen toestand zijn, onpasselijk worden, corn.-vervl.

    ’s Morgens moet ge goed eten, anders kunt ge van uwe stek vallen.

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 23 Nov 2014 11:29
    0 reactie(s)

    stekke
    (zn., ~n)

    een wasknijper
    zie ook: klammere, wasspeld

    Ik gebruik nog altijd liever houten dan plastieken stekken om de was op te hangen.

    Regio Leiestreek
    Bewerking door fansy op 23 Nov 2014 11:27
    0 reactie(s)

    stekke
    (znw., ~n)

    Een plek waar je je thuisvoelt, mijn stek mijn plek!, plaats waar je woonliefde voor voelt

    zie ook stek, sjtekske, stek, van zijne ~ vallen

    Mijne stekke

    Gans Vlaanderen
    Bewerking door fansy op 23 Nov 2014 11:27
    1 reactie(s)

    Nieuwe versie!
    Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze GitHub.

    Het Vlaams woordenboek  |  Concept en realisatie door Anthony Liekens

    Creative Commons License

    Het Vlaams Woordenboek by Anthony Liekens is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 4.0 International License.