Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
“Met calck plecken”, Plantijn (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
“Tegen den wandt plecken”, Plantijn (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
“Muren plekken als zij vochtig worden”, De Bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
vogel
meestal verkleinvorm en kindertaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Benaming voor een vogel, soms ook bepaaldelijk voor een kanarievogel. Zoowel in de algemeene als in de kindertaal. De naam zal wel ontleend zijn aan het geluid dat de vogel maakt.
Kom hier, piet, ga maar op mijn hand zitten. poëem WNT
Onze piet is gaan vliegen, Cornelissen-Vervliet (1899)
Het pieteken eten geven, Ald.
uitspraak in Antwerpen: klik op het luidsprekertje om het woord te beluisteren
zie ook pietevogel
Sebiet gaan we brood strooien voor de pietekes.
Ons Pietje is ne gele kanariepiet.
regenworm, pier
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Pier, aardworm.
Gewestelijk, b.v. in de Antwerpsche Kempen en een deel van Brabant.
De hinnen vangen pieten, Cornelissen-Vervliet (1899)
De grond zit hier vol pieten, Ald.
zie ook: piering, pirling, pielewuiter
terik, tetting, tettienk
Hageland: piët
Als ’t regent, komen er veel pieten uit de grond.
Als kiekens op de grond stampen dan komen de pieten naar boven.
mannelijk lid; ook charel, jos
Van Dale 2014 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Het mannelijk lid, roede. In verschillende streken bekend, b.v. in Antwerpen (Corn.-Vervliet: piet), Vlaanderen (De Bo (1873): pijt; Teirl.: pietje)
Mijn piet krimpt helemaal van het koude zwembadwater.
blinde vink, vleesgerecht waarbij gekapt opgerold wordt in een kalfslapje of varkenslapje
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, niet algemeen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: vink: blinde vinken: het is een verbastering van het oudere plokte vinken, pluk(ke)vinken. In Z.-Nederl noemt men ze looze vinken.
Wikipedia: In het Franstalige deel van België wordt blindevink “oiseau sans tête” genoemd en in verschillende regio’s in Vlaanderen “vogel(tje) zonder kop” en “loze vink”.
zie ook : vogelkes zonder kop
Ik eet graag loze vinken met bloemkool.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.
